Een kiekje in de permafrost

 

De jonge lente die ons zo onverhoeds overvalt vroeg in het jaar, ontbreekt nog de nodige kracht om de avondlijke kilte te trotseren. Het jong opgeschoten groen dat zojuist de zonnewarmte geestdriftig omarmde trekt zich geschrokken terug voor de invallende kou, terwijl de zee verschiet van kleur en de hemel de helderheid verliest van een blanke maagd. Nevels als doorlatende sluiers trekken moe van het wachten sloom over de weidse watervlakte totdat ze na een doorwaakte nacht, overvallen zullen worden door nieuwe zonnekracht die het groen van de opgedane schrik zal doen bekomen. Een enkeling op de dijk probeert het beeld van de ondergaande zon te vereeuwigen alsof het die ene keer toch veel mooier is dan alle voorgaande keren. Als hij later zal terugkijken, dan weet hij het weer. Die zon, die nevels, die einder heeft hij nooit meer zo mooi gezien als toen. Ooit fotografeerde ik mijn vader en hij mij, beide precies op dezelfde plaats buiten, in vrijwel dezelfde pose op de hoek van de vensterbank, binnen vrijwel dezelfde minuut. Ik, een opgeschoten tiener van veertien en hij, een licht gezette veertiger van eenenveertig. Ik als jong groen in de zonnewarmte van augustus, hij turend naar zijn jong dat hij had voortgebracht. Ik, kin omhoog en benen slungelig uitgestrekt, reikhalzend uitkijkend naar de toekomst. Hij, de benen gekruist kijkend naar zijn disproportioneel veulen met te lange benen onder een te kort lichaam. Ik, in mijn favoriete trui, mouwen half opgestroopt. Hij, decent met zijn broek loshangend aan zijn onlosmakelijke bretels. Ik weet het weer. Die vader, die pose, dat moment heb ik nooit meer zo mooi gezien. Gelukkig kan ik bladeren in het fotoboek van mijn hoofd waar dit intieme genot van kiekjes maken van elkander tijdens de vakantie bewaard ligt in de permafrost.