Corpus Christi

 

Op onze laatste avond in Cordoba flaneren we richting moskee op zoek naar een koel terras voor het avondeten. Het is lekker lopen in de frisse wind die de grootste hitte heeft verwaaid voordat die morgen weer zal toeslaan. Mannen gestoken in strak donkere pakken en rode dassen blijven frutselen aan hun opgeblazen altaren tot enorme kapellen in het oplopend smal straatje richting moskee. Dikke grijze walmen van wierookpotten snijden onze adem af. Gemeentewerkers gooien geurige taxus en mirtetakken vanaf een vrachtwagen op de kasseien. De inwoners van de stad lopen in hun paasbest naar boven vanwaar de processie zal uitlopen zo vertelde men ons. Dan horen we vanuit de verte een traag dof ritmisch gedrum. De mensen langs de stoep kijken reikhalzend in de verte naar het doordringende geluid. Daar komt ze aan, een lange stoet van deftige leden van een kleurige waaier van kerkgenootschappen, keurig in het pak of mantelpak, voorafgegaan door eerste communicantjes gestoken in witte mini trouwjurkjes, de jongens in het pak met korte gesteven broek, daarachter hun ouders. Het is alsof de klok een eeuw heeft stilgestaan, het aardse niet het goddelijke heeft verjaagd, alsof de katholieken nimmer een barokke kerk in het hart van de Mezquito moskee hebben geplant en alzo een eeuwenoude schoonheid hebben verminkt. Deze schaamteloze vernieling van een prachtig erfgoed in de naam van Christus is niet iets waarop de katholieke overwinnaars op de Moren prat mogen gaan.

 

Een fanfare nadert met schril trompetgeschal, gevolgd door een leger van genootschappen dat stapvoets voortschrijdt langs de altaren en deemoedig het vaandel buigt voor het altaar. Sommigen zijn omhangen door zilveren medaillons, zo groot als onderzetborden. Anderen dragen een grote speld in hun revers. Sommige knikken naar bekende omstanders. Een kakofonie van fanfares, koren en trommels vult de smalle straat als in de verte een hoge verzilverde praalwagen als een enorm gedrocht langzaam opduikt. De wierookpotten worden extra gevuld. De dikke rook wordt alsmaar dikker. De spanning stijgt ten top. Het koor tegenover mij schraapt haar keel. Een uitgewaaide kaars op het altaar wordt snel weer aangestoken. De mobieltjes gaan de lucht in. Het gevaarte voorafgegaan door alle geestelijken uit de streek, komt langzaam naderbij. Het geroezemoes langs de kant verstomt als de reuze remonstrants met de heilige hostie nadert. Een enkeling knielt neer. Anderen slaan een kruisteken bij de zegening door de bisschop. Een Spaans garnizoen in langzame ganzenpas sluit de rijen. Omstanders sluiten aan. Wij doen hetzelfde en maken deel uit van de aanzwellende stoet.

Tijdens het toetje in het eethuis worden we opgeschrikt door het aanzwellend geluid van jankende bladblazers. De taxus en mirtetakken worden op een hoop geblazen. Corpus Christi is voorbij. Ronkende wagens zuigen de straat schoon. Bij het teruglopen zien we mannen, de hemdsmouwen opgestroopt, hun altaren ontmantelen, de kandelaars en de kaarsen inpakken, alles opbergen tot volgend jaar.  Ze vielen met hun altaar niet in de prijzen. De anticlimax van een mooie avond die niet groter kon zijn.