Het oratorium van Tilburg

 

Tilburg, 19 juni 2015

Als een verlaten zuiders dorp zinderend in de middagzon, zo lag Tilburg er bij, maar dan in een kil waterzonnetje verwaaid door een noorderwind. Het leek alsof iedereen de stad ontvlucht was voor een naderend onheil waarvan ik en mijn schrijfbroeder Yves als enige geen weet hadden. Ook bij de galante dienster in de vrijwel lege brasserie was de kalmte opgevallen op het bovenmaats bemeten betonnen plein omzoomd door kale modernistische bouwsels. Onder het genot van een Vander Ginste biertje dat er er eerst niet was, en daarna wel nadat ik ondeugend naar mijn oom had verwezen, lieten we onze gedachten de vrije loop over het komende gesprek met een oratoriaan, die eigenlijk geen oratoriaan was, maar het wel wilde zijn. Een oratoriaan in status nascendi zou je kunnen zeggen. We fantaseerden over hoe hij er uit zou zien, een pastoor in zijn nadagen met afgedragen soutane of een dynamische veertiger die van wanten wist, een oerconservatief of een progressieveling. We gniffelden bij onze ongebreidelde fantasie. De pastorie mocht er zijn, statig met een dubbele voordeur, een notaris of een huisarts waardig. Binnen, geen cigaarlucht, ook geen penetrante geur van kaarsen, zelfs geen tapijtje op de tafel van het antichambre waar we ons konden ontdoen van de buitenlucht, onze geest purificeren van de wereldse invloeden. Geen geruis van lange pijen zoals ik in mijn jeugd hoorde in de gelambriseerde gangen van het college vol geuren van door ijverige zusters uitgewreven boenwas op meubels en parket. Een juffer, die je slechts in hoge nood zou bespringen, kondigde ons aan, waarna een energieke veertiger ons uiterst hartelijk begroette en voorging op de trap naar een informele zitkamer. Nu pas zagen we hoe immens groot dit huis was. Trots wees hij op het piepklein geel/zwarte vlagje met de Vlaamse Leeuw tussen alle heiligen- en Mariabeeldjes in. Drie Vlamingen in Tilburg in gesprek aan een lage salontafel over de oratorianen met ergens op de achtergrond een beeldje van Neri en een relikwie van onbestemde herkomst. Geen enkel geschrift te bespeuren over de Bérulle. De 'grandeur' van de stichter van het Oratoire de France heeft het hier afgelegd tegenover de nederigheid van de frivole Philippi Neri. Twee uur lang vertelt onze gastheer over de oratorianen en met verve, want zo vaak krijgt hij daar de kans niet toe. Eenmaal terug op straat, praten we nog even na op een verwarmd terras van Cafe Anvers. Wie zou geen oratoriaan willen zijn, verzuchten we. Je woont op stand zonder zorgen. Je hebt noch kind noch kraai. Een juffer zorgt voor je droogje en je natje. Wat wil je als mens nog meer? We gaan elk ons weegs. Ik rij via Rotterdam terug naar huis. Mijn schrijfbroeder rijdt terug naar Pellenberg. Zo'n dag is toch de slagroom op de taart van het leven?