Nog meer mijmeringen over vroeger
Den oorlog was maar slechts een jaar of vijf voorbij toen valeer trots met zijn collegepet op zijn hoofd elke dag op en neer naar 't college liep, van en naar zijn huis in de Paleisstraat. Eerst moest hij de houten noodbrug over die pal naast de in puin liggende Noordbrug lag. En omdat hij op tijd op school moest zijn, kon hij die keer toen een auto door de reling van de brug geschoten was – het houten wegdek van de brug was door regen en uitgesmeerde paardenvijgen gevaarlijk glad geworden – niet al te lang blijven staan kijken naar de chauffeur die onbeweeglijk doodsangsten doorstond. Omdat het voorportier over het water hing zat de arme man als een rat gevangen in zijn trotse bezit. Het was zeker geen Buick of Oldsmobile, waarin het betere volk reed, maar een Opel die bekend stond als een zwabber op de weg. Behulpzame omstanders gingen op de koud-natte chromee pare-choc zitten om tegenwicht te geven aan de wind die het vehikel zomaar met man en muis in het water dreigde te blazen. Eenmaal de brug gepasseerd, ging het verder door de statige Noordstraat langs 't bazarke, een piepklein winkeltje. Van alles was er te koop: naaigerief, schriftjes, potloden en bics, een uitvinding van een fransman Bic, die valeer op school niet mocht gebruiken omdat je met een bic niet schoon leerde schrijven. De madam van 't bazarke kende valeerke goed, niet zozeer omdat hij belangstelling had voor de uitdagende roze korsetten met bungelende jarretels, verre van dat, maar omdat zijn moeder hem er vaak naar toestuurde als ze bijvoorbeeld toespelden miste of een billencremepje voor een van haar ondienekes nodig had. Aan de overkant van 't bazarke was de Welvaart, een grote coöperatieve winkel waar 't werkvolk haar commissies deed. En aangezien valeers vader bij de tribunaal werkte was dit geen winkel voor hen, maar stuurden ze liever valeer naar 't winkeltje om de hoek vlakbij de tribunaal als de confituur van Materne, sulfers, soep, koffie van Bruinooghe of de cichorei van Pacha op waren en niet te vergeten de pakjes Belga voor valeers' vader. Die Belga's kostten toen 5Fr per pakje. Maar toeval of niet, een 5Fr stuk heette in die tijd ook een Belga. Waarom dit zo was is nog steeds een raadsel. En aangezien valeer zo dikwijls de pakjes Belga voor zijn vader moest halen, was hij de enige van de klas die de naam van een 5Fr stuk wist. Met valeers' antwoord op de vraag hoe hij in godsnaam wist dat een 5 F stuk een Belga was, viel ook de meester zijn 5 Fr. De Paleisstraat loopt van de Leie naar het imposante justitiepaleis, dat toen zwartgeblakerd wachtte op haar wederopbouw. Geen koninklijk paleis dus, mocht je dit gedacht hebben, maar het paleis van justitie. Het had iets statigs die naam, Paleisstraat, vond valeer. Heel wat anders dan de Rijselstraat of Doornikstraat, om maar te zwijgen over toontjes strate, waar s' zomers 't volk buiten op de trottoir zat. In die tijd had 't volk geen auto, zelfs geen Opel, om naar de kust te gaan. Trouwens op zaterdag moest er nog gewerkt worden. Pas veel later kregen de socialisten hun zin dat 't volk ook op die dag mocht doen waar het zin in had. Op stap met meme op een zondagse mooie namiddag, wilde valeer wel eens door toontjes strate lopen. Want hij keek graag naar 't volk dat 's zondags buiten zat te kaarten of met ontbloot bovenlijf en uitpuilende buik over hun stoel hing, een gerolde sigaret los in 't gat tussen hun tanden, schreeuwend naar de jengelende kinderen die in hun blote poep mochten lopen. Sommige lieden hadden zelfs hun kinderpark of hun tafel met stoelen midden op het trottoir gezet alsof dit trottoir bij hun huis hoorde. Vrouwmensen met uitpuilende borsten, soms verdoken achter een kinderhoofd, giechelden en schaterden het uit over die man die doodsangsten uitgestaan had in zijn Opel op de Noordbrug en de auto bijna in 't water tuimelde omdat die man zijn broek volgescheten had, waardoor de mannen die achterop de pare-choc zaten omver vielen van de ondraaglijke stank, waardoor de auto ineens begon te bewegen en de mannen haastig weer gingen zitten. Die exclusieve Paleisstraat was wel iets anders dan toontjes strate. Al was het maar omdat slechts weinigen konden zeggen dat ze in de Paleisstraat woonden, zo kort was die straat. Elke keer opnieuw bij het begin van het schooljaar vroeg de meester, Paleisstraat... Paleisstraat.... waar ligt die straat dan toch, waarbij valeer glunderde, bij 't tribunaal waar mijn vader werkt. 'T was wel ver van 't college, want na de Noordstraat, waar ooit een gehaaste man door een bus meegesleurd zou worden en met zijn hoofd op de kasseien zou bonken totdat zijn vel over zijn oren getrokken werd en hij dood in zijn frak hing, moest hij nog de gehele Recolettenstraat uitlopen. Daarna kwam nog de Kapellestraat met haar kleine vooroorlogse krotwoninkjes, die bij valeer een soort medelijden opriepen dat ge wel heel arm moest zijn om in zulke erbarmelijke bouwvallen te moeten wonen. Het was zelfs zo erg dat het 's zomers wel leek op 't volk dat in toontjes strate woonde. Voor valeer leek die Recolettenstraat wel het langste rechte eind dat ge in de stad kon vinden. Zo kaarsrecht was ze dat als ge vanaf de Noordstraat die straat indraaide je al in de verte de groene collegepoort zag, die als een fata morgana maar niet dichterbij leek te komen. Halverwege waren twee snoepwinkeltjes, als een oase in de woestijn, die valeer niet zo maar links kon laten liggen. Jarenlang kocht hij er vrijwel dagelijks zijn voorraadje karamels en tover- of chocobal. Van chicletten, die tussen de vingers bleven plakken als je ze uit je mond nam, moest hij niets hebben. Na een half uur lopen bereikte hij dan eindelijk de groene collegepoort, niet voordat hij in een speelgoedzaakje zijn voorraadje knikkers had aangevuld of zich een nieuw setje pekkels had aangeschaft. Zich onbewust van het ondieneke dat naast het snoepwinkeltje opgroeide, liep hij ook wel eens langs de Leie naar school, vooral als 't water hoog stond. Het jaagpad langs de rivier ging onder de bruggen door zodat de zich in 't zweet zwoegende voorover gebogen mannen of dikke boerenpaarden in hun garelen de door hen voortgetrokken trekschuiten varende konden houden. En als het schip dan ineens dwars kwam te liggen riepen ze godverdomme naar de sufferd aan het roer die niet opgelet had of zat te dromen over zijn ondieneke van de avond tevoren. Na veel regen liep het jaagpad onder de bruggen wel eens onder. Soms zo erg dat de reling nog net boven het snel stromende water uitstak. Dan kon valeer met andere waaghalzen zijn drang niet onderdrukken. Voetje voor voetje liep hij op de tussenstang, die soms onder water stak, naar de overkant. En als het moest, dan maar de schoenen uit, en lopen totdat het koude stinkend water net de rand van je korte broek bereikte. Als het water dan later weggezakt was om een donkere glibberige smurrie achter te laten, was het zaak om met een soort hink-stap-sprong met zo min mogelijk stappen aan de overkant te geraken. Dit onder luid jolijt van de waaghalzen die ofwel al de overkant bereikt hadden ofwel nog moesten proberen om er droog en ongeschonden te geraken. Alsof ze er maar niet genoeg van kregen werd het spelletje bij de volgende brug nog eens overgedaan. Maar toen ondiene van naast het snoepwinkeltje wat rondere vormen begon aan te nemen en ze in haar blauw schooluniform in het deurgat van haar huis stond, en deed alsof het een toeval was, maar zij in werkelijkheid uitkeek naar valeer die zou langskomen, koos hij niet meer voor het jaagpad langs de Leie. Al bij het indraaien van de Recollettenstraat vanuit de Noordstraat kon hij zien of zij er stond of niet. Stond ze er niet dan hield hij de pas enigszins in om niet te vroeg voor de deur te passeren en ondiene de tijd te geven om naar buiten te komen. Stond ze er wel dan bonkte zijn hart bij elke stap een slag harder. Maar omdat zij deed alsof het een toeval was dat ze buiten even een luchtje stond te scheppen en valeer deed alsof er geen andere weg was, gebeurde er niets. En aangezien de zwarte Raleigh schoolfiets die valeer kreeg toen hij 13 was, veel beter reed op het jaagpad langs de Leie, waar hij in snelle vaart onder de bruggen door kon, een vaart die bij hoog water nodig was om met de benen hoog boven het opspattende water de overkant van het ondergelopen jaagpad te bereiken, liep hij niet meer langs het huis van ondiene naast het snoepwinkeltje,