De pauselijke hofhouding

 

Het pausenpaleis huisvestte een uitgebreid bestuursorgaan met aanzienlijke ondersteunende diensten. Deze dienst, onder de leiding van een hofmeester (wisselende functie), kende verschillende afdelingen zoals het verzorgen van de erediensten van de kapel, de biechtvader van de paus; de theologieschool met een hoofd en docenten; apothekers, artsen, barbiers en kamerheren; paardenstallen (20-30 paarden) en onderhoudende diensten zoals hoefsmeden, zadelmakers, foerage; de eregarde waaronder ruiters, portiers, gendarmes en escorte; een civiele en criminele rechtbank; dienst voor de geheime bedeling aan bedelordes en een publieke voedselbank, kledingbank en eventueel opvang (1200 personen per dag kwamen langs); de keuken met een chef, meerdere koks, tafeldienaren, bewakers van de voorraden, wijnopslag (tonnen), bottelaars en wijnschenkers; beheerder van de watervoorraden, bakkerij met inkoop van meel, suiker zout, gebak en kaas. En niet te vergeten een afdeling verantwoordelijk voor de verlichting van het gebouw (aansteken, doven, vervangen, aankoop van kaarsen)

De curie was het zenuwcentrum van het pauselijk hof met de paus als hoofd van de Kerk. Het belangrijkste orgaan was de Apostolische Kamer (Chambre Apostolique) verantwoordelijk voor de inning van de inkomsten (soort belastingdienst), controle van de uitgaven, beheer van het budget en de muntuitgifte. Naast de schatbewaarder waren er schrijvers, notarissen, koeriers en secretarissen. Dit geheel werd overzien door auditeurs, een bank, verder ondersteund door een administratie, geldlopers en agenten. Een procurator fiscalis vertegenwoordigde de paus bij alle transacties van onroerende goederen. Tweede belangrijke orgaan was de kanselarij die de in- en uitgaande brievenpost verzorgde met een vice-kanselarij van notarissen, referendarissen, schrijvers van bullen, correctoren, auditeurs van correspondentie op onjuistheden of contradicties. Tenslotte, het rechtsorgaan van de curie voor geestelijke (apostolische) zaken met een college van auditeurs en notarissen met daarnaast de kamer der penitentie voor het opheffen van excommunicaties, verlenen van dispensaties waaronder de ‘kleine’ en ‘grote penitentie’ met de bijbehorende schrijvers voor de registratie. Tevens een gevangenis met bewaarders.

Kortom het pauselijk hof werd gemanaged als een ‘bedrijf’ met 500 werknemers waarvan een kwart op het paleis woonde. Kardinalen woonden niet in het pausenpaleis maar hadden hun eigen paleis met een eigen hofhouding.