Val naar onsterfelijkheid

 

Het losgeschoten rotsblok dat hij zojuist nog in beide handen had, dondert de diepte in. De klimmer wankelt en volgt de steen in duizelingwekkende vaart vijfhonderd meter de dieperik in. Tijdens zijn val weet de klimmer het zeker: hij gaat dood. Het lot beschikt anders. Na zes seconden en zevenendertig meter zorgt een smal plateau in de Tiroolse bergwand voor een landing op zijn rugzak. De klimmer is toevallig de filosoof Tobias Húrter. Hij schreef er een boek over dat in 2014 verschenen is. In doodsnood zag hij geen verblindende tunnel en werd hij bewust van zijn sterfelijkheid.

Vijf Iraakse jongemannen zitten langs een stoffige weg gehurkt naast elkaar, hun handen op de rug gebonden. Hun verweerde gezichten zijn als in steen gebeiteld. Achter hun rug staat een ISIS rebel met zijn wapen in de aanslag. Doodsangst puilt uit de ogen van de onfortuinlijken. Op de foto enkele seconden later ligt de middelste man, een soldaat languit op de grond: dood. In doodsnood wachten de vier anderen hun lot af. Het is een doordeweekse foto in de krant op een doordeweekse dag. Ik blijf maar naar die gezichten kijken.

De datum voor zijn hartoperatie staat onverbiddelijk vast. Mijn vader weet het zeker. Dit zal hij niet overleven. Dit wordt de dag des oordeels. Zijn lot is bezegeld. Wekenlang leeft hij met zijn niet te ontlopen dood voor ogen. Een onmenselijke angst bekruipt hem naarmate de dag nadert. Het lot beschikt anders. Hij overleeft de ingreep, vijf lotgenoten niet. Terug op de been verzucht hij dat ze hem hebben verplicht door te leven. Zijn aanvaarding van zijn sterfelijkheid was bruut verstoord

Vanaf honderd meter hoog en met een snelheid van driehonderd kilometer per uur valt mijn vliegtuig vlak na de start op de grond. Tijdens de val weet ik het zeker: ik ga dood. Maar het lot beschikt anders. Het vliegtuig spat niet uit elkaar en verandert niet in een vuurbal bij de buiklanding over het veld.

De dood voor ogen zien. Dat het straks over is. Ik heb het in de levende lijve meegemaakt. Als een der weinigen kan ik het navertellen zoals mijn vader en de filosoof. Als een der weinigen weet ik hoe het voelt. Het gekke is dat ik na mijn initiële boosheid over hetgeen mij overkwam, er vrede mee had. Die seconden, minuut waren geen hel. Ze maakten me niet echt bang. Van enige doodsnood was geen sprake. Gelaten wachtte ik mijn lot af, alsof mijn brein uitgeschakeld was. Dat ik zo gemakkelijk, om niet te zeggen afstandelijk, afscheid nam van het leven, verbaast me nog steeds. Alsof ik alleen afscheid nam van mijn lichaam en mijn 'ik' elders en anders zou voortbestaan. Alsof de geest zich met het grootste gemak van het lichaam ontdeed. De Irakees, de filosoof, mijn vader en ik, alle vier hadden we een ding gemeen: met de dood voor ogen stonden we er helemaal alleen voor. Geen treurnis of gehuil om ons heen dat het afwerpen van het lichaam bemoeilijkte. Geen artsen om ons heen die onze geesten terug het lichaam in wilden jagen. Nee, doodgaan doe je het best alleen. Niemand hoeft er zich mee te bemoeien. Geef het lichaam vooral geen sprankje hoop want dan laat het de geest niet meer los. Dan overwint de overlevingsdrang. Het vliegtuig was nog maar net tot stilstand gekomen of ik wilde eruit, weg van het onheil, overleven. Alle zielsrust was verdwenen. De chemie van het lichaam ging er zich weer mee bemoeien. De adrenaline verjoeg de dopamine. Ik stond weer met beide benen op de grond en wilde maar een ding: naar huis.

Nu vraag ik me af: Wat had ik nu eigenlijk gemist als de val me wel de dood had ingejaagd? Moest er zo nodig worden doorgeleefd? Voor wie dan en waartoe? Was het de moeite waard al die jaren daarna? Dan moet ik onthutst bekennen: ik ben er niet zo zeker van dat het lot me in Pau wel zo gunstig gezind geweest is. Ik was er klaar voor om mijn lichaam te verlaten en nu moet ik nog maar zien welke moeite het me in de toekomst zal kosten. Hoe geliefden aan me zullen trekken om toch nog maar even te blijven. Hoe pijnlijk de onthechting zal zijn. Terwijl, laten we wel wezen, nu vele jaren na dato, het leven zonder mij al lang zijn gewone gangetje had teruggevonden en ik de agonie van het levenseinde niet meer had moeten doorstaan.