Libido
De bijzettafel is aan de kant geschoven, het bed is een slag gedraaid, het eettafeltje staat tegen de verrekijk aangeplakt, de zeteltjes lijken uit de lucht geparachuteerd. Een orkaan heeft lelijk huisgehouden in het kamertje van mijn moeder. Ze zit pontificaal in een grote blauwe kunstlederen fauteuil die de hele ruimte opeist. Het ding is zomaar vanuit het ins blaue hinein opgedoken. Wat ooit netjes in het gelid stond is in alle richtingen uiteengespat als soldaten op het commando van een-twee-drie.
Ik doe alsof ik het niet zie en laat alles onaangeroerd. Mijn moeder hoeft geen gezeur aan haar kop. Ik schuif een zeteltje naast haar blauwe troon. Het eettafeltje is leeg op de kranten en Knacks na. Mijn God, zou ze daar de gehele namiddag zo gezeten hebben als ik er niet was? Mijn maag krimpt ineen bij de gedachte. Haar benen zijn mooi ontzwollen, zie ik. Haar gezicht is voller. Er zitten vlekken op haar jurk. Haar kapsel is teruggebracht tot de standaard van het huis. Een knie doet het nog, de andere niet. Verplegers helpen haar met loopoefeningen, vertelt ze. Het verhalen wordt steeds onsamenhangender. Mijn hart bloedt bij het zien van al die ellende. Ik wil weg, wil deze aftakeling ontvluchten. Ik verman me. Deze kelk moet tot op de bodem leeggedronken worden, terwijl ik nog maar de eerste zeupe genomen heb. Nu en dan valt het gesprek stil. Mijn nabijheid is voldoende. Ik lees de krant, pak daarna een Knack, zet een raam op een kier om de ouderdom te verwaaien. Ik blader het Caroluspraatje door. Waarom die blaadjes vol overlijdens en nieuw gearriveerde slachtoffers zulke zoetgevooisde namen gebruiken voor de afdelingen is mij een raadsel: de Akkerwinde, Klavertje Vier, .... Alsof men hiermee de troosteloosheid van de oude dag wil uitbannen. Waarom geen namen kiezen die gewoon zeggen waarop het staat: Stobido (STOkoud BIjna DOod). Eerst had ik nog gedacht aan Libido (LIjf BIjna DOod) maar dat zou teveel doen denken aan een kabberdoeske voor ouderlingen.
Kom, genoeg gezwetst vandaag. Straks komt het avondmaal. Tijd om te vertrekken. Tot vrijdag dan, zeg ik. Moet je dan uit Nijmegen komen? vraagt ze. Nee, ik ben nu in Oostende, vertel ik voor de zoveelste keer. Ik haal even diep adem, kijk nog om bij de deur en zwaai tot binnenkort. Ze zwaait stilletjes terug vanaf haar blauwe troon.