Sesam open u

 

Tijdens de kwakkelperiode van de vakantie moeten de mensen van de bank ook iets om handen hebben, al was het maar om mijn negentig jarige moeder achter de vodden te zitten. En ja hoor, of ze haar coffre fort, dit wil zeggen, haar kluis, niet wilde leegmaken, want die wilden ze opheffen, was de boodschap. Ze hadden haar hierover al diverse malen aangeschreven, maar zonder reactie. Een terecht verwijt? Eigenlijk niet. Want die brieven waren ook niet aan haar gericht, maar aan mijn vader, al meer dan 30 jaar rustend in vrede. Van die kluis wist ze wel af. Al was het maar omdat ze daarvoor jaarlijks huur betaalde, al meer dan vijftig jaar lang. Maar...die kluis was niet zomaar een kluis. Ze had iets geheimzinnigs, iets zeurderig als kiespijn, iets waarvan je eigenlijk verdrong dat het er was. Zo erg zelfs dat geen van de kinderen van haar bestaan iets afwist. Welk groot groot geheim lag in die kluis verborgen? Achter slot en grendel opgesloten? Welk geheim zouden onze ouders straks met zich in hun graf meegenomen hebben? Voor eeuwig toegedekt, voor goed begraven? De geboorteakte van een onecht kind? Een bekentenis van iets, bijvoorbeeld van een buitenechtelijke relatie? Compromitterende foto's? Een vergeten stuk uit mijn vaders kantoor dat beter niet in de openbaarheid kwam? Een testament? Inderdaad... 'er zit een testament in' openbaarde mijn moeder. 'Van wie dan wel?' vroeg ik. Ik moet bekennen dat de ongerustheid van mijn moeder enigszins op mij oversloeg. 'Een cliënt destijds had zijn testament aan Albert – zo noemde mijn moeder mijn vader – toevertrouwd. En om die veilig op te bergen hadden ze een kluis bij de bank gehuurd'. Is de man al dood?' vroeg ik. Mijn moeder wist het niet. En nu, na zoveel jaren was dan toch nog onverwachts het ogenblik aangebroken dat de kluis haar lang bewaarde geheim prijs zou moeten geven. Maar, niet zomaar... want de kluis behoorde toe aan mijn vader en alleen aan hem. Al meer dan 30 jaar op het St.-Jans kerkhof liggend, was hij de enige gerechtigde om die te openen.

'Hoe is dit mogelijk?' vroeg de ijverige dame die tijdens de vakantie ook iets om handen moest hebben. 'De kluis had in het bijzijn van de belastingdienst toentertijd geopend moeten worden!' 'Ik moet hierover met Brussel overleggen' zei ze. Alsof “Brussel” de oplossing is voor alles, een soort deus ex machina. Maar omdat de dame ook haar vrouwelijke nieuwsgierigheid niet kon bedwingen, mocht mijn moeder alvast een kijkje nemen zonder de uitspraak van het Brusselse orakel af te moeten wachten. Met de sleutel, die mijn moeder goed bewaard had en het “secreet, ALB”, dat ze al die jaren onthouden had, openbaarde de kluis na vijftig jaar haar inhoud. Een kleine witte envelop, vederlicht, niet wat je van een testament zou verwachten, lag op de bodem. Al meer dan vijftig jaar lang lag deze opgesloten in het donker, onberoerd, op dezelfde plek als waar deze vijftig jaar geleden door de hand van mijn vader neergelegd was. Het openen van de kluis moet gevoeld hebben als het verstoren van een Egyptische sarcofaag: een onmiskenbaar schuldgevoel iets open te maken dat beter gesloten kon blijven, en tegelijk een zekere sacraliteit als had het moment iets heiligs, iets mysterieus.

'Maar je mag de inhoud niet meenemen, alles gaat weer op slot,' zei de dame vastberaden nu haar nieuwsgierigheid bevredigd was. 'Alle kinderen zullen een verklaring moeten ondertekenen dat ze akkoord gaan met het openen van de koffer.'

En met die opdracht belde mijn moeder dus. Dit was dus wat ze van mij wilde, onze handtekeningen. Gelukkig besliste het Brussels orakel een dag later anders en mocht mijn moeder de envelop alsnog ophalen. 'Maar, Bernard, jij maakt hem open!'

Enkele dagen later nam ik het vierkante envelopje wat onzeker aan, nam het tussen duim en wijsvinger, draaide het om, keek er doorheen. Er zat niets meer in dan een dun papiertje. Wilden we dit geheim wel schenden? Was het niet beter om de doden met rust te laten?

'Maak maar open,' zei mijn moeder en gaf me een mesje. Een briefje op lijntjespapier, opgesteld in een soort schoonschrift waarmee we vroeger onze nieuwjaarsbrieven schreven, kwam tevoorschijn. De opsteller was er kennelijk voor gaan zitten. Ik zie het al helemaal voor me. Met zijn beste pen, langzaam uit het klad overschrijvend. 'Dit is mijn testament...... waarbij al mijn roerende en onroerende goederen overgaan naar mijn echtgenote.....' Waarom had hij het briefje niet aan haar gegeven? En leefde die echtgenote nog wel? Hoe moest mijn vader ooit op de hoogte komen van zijn overlijden? En was zijn vrouw dan inderdaad de helft van zijn bezit misgelopen? En waarom onterfde hij hiermee in eerste instantie zijn kinderen? Of had hij geen kinderen waardoor zijn bezit over broers of zusters dreigde verdeeld te worden.......? Moeten we hiermee niet naar een notaris? opperde ik. Nee, toch maar niet. De vele jaren rust van het briefje zijn nu al voldoende verstoord. Laten we maar de inkt die in de stille duisternis van de kluis 50 jaar onveranderd haar krachtig blauw heeft behouden, vanaf vandaag door het licht laten verbleken totdat de tand des tijds haar inhoud heeft doen verdwijnen.